
Jurisprudentie
BB8805
Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1659/05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1659/05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Opdrachtgever zou, indien hij geen gebruik maakte van schetsplan, een ‘afknapprijs’ van f 1250 betalen. Schetsplan verschillende keren aangepast. Ruim f 22 000 in rekening gebracht. Onduidelijkheid omtrent de gemaakte afspraken dient voor risico van architect te komen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
het architectenbureau,
gevestigd te Groningen,
APPELLANTE,
procureur: mr. A. Knol,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
en
2. (...) B,
wonende te Hoorn,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: voorheen: mr. H.E. Bast,
thans: mr. H.M. Giezen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante – het architectenbureau – is bij dagvaarding van 22 juli 2005 in hoger beroep gekomen van het vonnis met rolnummer 303297/H 04-3646 door de rechtbank te Amsterdam op 25 mei 2005 tussen partijen gewezen, met dagvaarding van geïntimeerden – afzonderlijk: B Horeca en B en gezamenlijk: B c.s.– voor dit hof.
1.2 Het architectenbureau heeft bij akte de 3D-versies van de ontwerpen genoemd in de memorie van grieven ter griffie van het hof gedeponeerd en vervolgens bij memorie vijf grieven tegen voornoemd vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden, stukken in het geding gebracht en geconcludeerd als in die memorie vermeld.
1.3 B c.s. heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, stukken in het geding gebracht en geconcludeerd als in die memorie verwoord.
1.4 Het architectenbureau heeft zich daarop bij akte uitgelaten over de door B c.s. in het geding gebracht producties.
1.5 B c.s. hebben daarop bij akte nadere producties in het geding gebracht.
1.6 Het architectenbureau heeft zich daarop bij akte uitgelaten over de door B c.s. in het geding gebrachte nadere producties.
1.7 Tenslotte hebben partijen, onder overlegging van de gedingstukken van beide instanties, arrest gevraagd. De inhoud van genoemde stukken geldt als hier ingelast.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de onder 1.2 genoemde memorie.
3. Waarvan het hof uitgaat
3.1 De rechtbank heeft in het vonnis van 25 mei 2005 in rechtsoverweging 1 onder a tot en met g een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van deze feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. het architectenbureau en B zijn in november 1998 overeengekomen dat het architectenbureau voor B een schetsplan zou maken voor een woonhuis van B. Zij hebben daarbij de afspraak gemaakt dat B, indien hij geen gebruik zou willen maken van het schetsplan van het architectenbureau, voor de werkzaamheden van het architectenbureau een zogenaamde ‘afknapprijs’ van fl. 1.250,- zou betalen;
b. het architectenbureau heeft op 16 december 1998 een ontwerp aan B toegezonden en daarin naderhand – naar aanleiding van een verzoek van B – enige wijzigingen aangebracht, welke vervolgens weer onderwerp zijn geweest van nader overleg en hebben geleid tot verdere aanpassingen in het ontwerp;
c. nadat B vervolgens te kennen had gegeven geen gebruik te willen maken van het ontwerp van het architectenbureau, heeft het architectenbureau B op 11 mei 1999 een factuur ten bedrage van fl. 22.179,30
(€ 10.064,53) toegezonden voor de door hem verrichte werkzaamheden en vervolgens, op 7 juni 2002, een factuur groot € 104,53 voor verschotten;
d. B heeft geweigerd deze facturen te voldoen. Volgens B is hij slechts de overeengekomen afknapprijs verschuldigd.
4.2 het architectenbureau vordert in dit geschil in conventie dat B en B Horeca worden veroordeeld tot betaling van deze facturen, te vermeerderen met rente en kosten.
4.3 B heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat het architectenbureau, voor zover enige van haar vorderingen in conventie zou worden toegewezen, zal worden veroordeeld om aan B te voldoen een bedrag van € 5.061,06 ter zake van de kosten die B heeft gemaakt in een, volgens B, door het architectenbureau nodeloos tegen B aanhangig gemaakte arbitrageprocedure waarin het architectenbureau eerder de onderhavige vorderingen jegens B heeft ingesteld en waarin de arbiter zich onbevoegd heeft verklaard om van dat geschil kennis te nemen.
4.3 De rechtbank heeft de vorderingen van het architectenbureau afgewezen. Volgens de rechtbank dient de onduidelijkheid omtrent de invulling van het begrip ‘schetsplan’ voor risico van het architectenbureau te blijven. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het architectenbureau heeft nagelaten het in haar visie aanwezige ‘omslagpunt’, waarbij de opdracht tot het maken van een schetsplan zou zijn omgezet in een opdracht tot het maken van een definitief ontwerp, tegenover B schriftelijk dan wel mondeling te markeren.
4.4 Omdat de voorwaarde voor het instellen van de reconventionele vordering van B niet werd vervuld, heeft de rechtbank deze vordering niet beoordeeld.
4.5 Het architectenbureau heeft het hoger beroep ingesteld tegen B en B Horeca doch in haar akte van 7 december 2006 bevestigd dat zij B Horeca niet (langer) als wederpartij aanmerkt. Het architectenbureau zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep tegen B Horeca.
4.6 De grieven 1 tot en met 3, alsmede (gedeeltelijk) grief 4 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de onduidelijkheid omtrent de gemaakte afspraak voor risico van het architectenbureau moet komen. Het architectenbureau stelt - samengevat - dat B zelf de afspraak omtrent de afknapprijs heeft voorgesteld, dat het architectenbureau er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat B, die ondernemer in vastgoed is en uit dien hoofde kennis draagt van bouwplannen, tekeningen, voorlopige en definitieve ontwerpen, haar opdracht heeft gegeven tot het maken van een definitief ontwerp door niet onmiddellijk na het eerste hem toegezonden ontwerp aan te geven dat hij van verder van de diensten van het architectenbureau geen gebruik wilde maken en voorts door met het architectenbureau aanpassingen van het ontwerp te bespreken, die vervolgens ook door het architectenbureau zijn verwerkt, zodat ook van een schetsfase niet meer kan worden gesproken.
4.7 Deze grieven falen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de onduidelijkheid omtrent de gemaakte afspraken voor risico van het architectenbureau dient te komen. Daarbij is van belang dat het architectenbureau zelf heeft aangedrongen op een opdracht van B en in verband daarmee heeft voorgesteld om een afknapprijs af te spreken. Immers, bij brief van 23 oktober 1998 schreef B nog aan het architectenbureau:
“Om die reden zend ik u het boekwerk retour en denk dat het zonde is van uw tijd om te proberen voor mij een landhuis te ontwerpen zoals ik dat voor ogen heb.”
Bij brief van 19 november 1998 heeft het architectenbureau vervolgens aan B geschreven:
“Graag zou ik van u zoals afgesproken de afknapprijs vernemen (..)”.
Indien het architectenbureau meer werkzaamheden heeft verricht dan waartoe zij zich uit hoofde van de gemaakte afspraak gehouden achtte, had het onder die omstandigheden op haar weg gelegen B op enigerlei wijze duidelijk te maken dat zij haar werkzaamheden niet langer wilde voortzetten op basis van de overeengekomen afknapprijs. Het enkele feit dat over aanpassingen wordt gesproken, brengt niet mee dat het architectenbureau er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat B opdracht gaf tot verdere werkzaamheden, anders dan ten behoeve van het schetsplan. Daar komt bij dat uit niets blijkt dat het architectenbureau zelf de aangepaste tekeningen als ‘definitief ontwerp’ is gaan betitelen.
4.8 De terzake door het architectenbureau gedane bewijsaanbiedingen worden gepasseerd. Nu de bewijslast terzake van de door het architectenbureau gestelde nadere overeenkomst op het architectenbureau rust en hetgeen het architectenbureau hieromtrent heeft gesteld door het hof onvoldoende wordt geacht om daaruit de - door het architectenbureau gestelde - nieuwe opdracht van de zijde van B te kunnen afleiden, is voor bewijslevering geen plaats.
4.9 Grief 4 (deels) en grief 5 klagen erover – zo begrijpt het hof - dat de rechtbank zich – indien zij de door het architectenbureau gevorderde bedragen zou afwijzen - niet heeft uitgelaten over de vraag welk honorarium het architectenbureau dan wel toekomt, althans B had moeten veroordelen om de overeengekomen afknapprijs aan het architectenbureau te voldoen.
4.10 Het oordeel van de rechtbank dat de onduidelijkheid van de gemaakte afspraak voor risico van het architectenbureau dient te komen, impliceert dat het architectenbureau geen aanvullende betaling – bovenop de overeengekomen afknapprijs – toekomt. Voor zover met de grieven is beoogd loon te vorderen overeenkomstig de SR-voorwaarden, falen zij derhalve.
4.11 Nu het architectenbureau in hoger beroep tenminste veroordeling tot betaling van de afknapprijs vordert, is haar vordering in zoverre echter toewijsbaar, omdat de verschuldigdheid van de afknapprijs door B wordt erkend en het beroep op verrekening, zoals hierna zal blijken, wordt verworpen. In zoverre slagen de grieven 4 en 5. Voor zover in de stellingen van het architectenbureau zou moeten worden gelezen dat zij tevens aanspraak maakt op de wettelijke rente over dit bedrag, zal deze vordering worden afgewezen, omdat het architectenbureau niet heeft gesteld dat B terzake van het nakomen van deze verplichting in verzuim is geraakt. Voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten is evenmin grond, nu het architectenbureau tegenover de gemotiveerde betwisting door B dat dergelijke kosten zijn gemaakt onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat hij om het bedrag dat thans zal worden toegewezen te innen dergelijke kosten heeft hoeven maken.
4.12 De gedeeltelijke toewijzing van de vordering van het architectenbureau brengt mee dat het hof tevens heeft te oordelen omtrent de vordering die in reconventie voorwaardelijk door B is ingesteld. Deze vordering, en daarmee ook het de door B in hoger beroep gedane beroep op verrekening, wordt afgewezen. Het architectenbureau heeft immers ter comparitie in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat zij B onnodig op kosten heeft gejaagd en heeft zich voorts beroepen op het feit dat zij in de arbitrageprocedure in de (geliquideerde) kosten is veroordeeld. Tegenover deze betwisting heeft B onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, gegeven het uitgangspunt dat het voorleggen van een geschil aan de rechter of een arbiter, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet onrechtmatig valt te achten, ongeacht de afloop van de daarop volgende procedure.
4.13 De slotsom is dat in conventie de vordering van het architectenbureau zal worden toegewezen tot een bedrag van € 527,23 en voor het overige zal worden afgewezen. De vordering in reconventie van B zal worden afgewezen. Het architectenbureau zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van de beide instanties.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart het architectenbureau niet ontvankelijk in haar vorderingen in het hoger beroep voor zover deze zijn ingesteld tegen B Horeca.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen, en opnieuw rechtdoende:
in conventie:
veroordeelt B om aan het architectenbureau te voldoen een bedrag van € 567,23 (omgerekend fl. 1.250,-);
in reconventie:
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie voorts:
veroordeelt het architectenbureau in de proceskosten van de eerste aanleg, tot op deze uitspraak aan de zijde van B begroot op € 291,00 aan verschotten en € 904,00 aan salaris procureur, alsmede in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van B c.s. tot op heden begroot op € 392,00 voor verschotten en op € 894,00 voor salaris procureur;
wijst het door het architectenbureau in conventie meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, M. Flipse en M. Kremer en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2007 door de rolraadsheer.